Sint-Gertrudiskerk
- Laatgotisch
- 1480 tot omstreeks 1525, toren eind 15de eeuw
- Protestants
- Preekstoel, doophek, koorhek, vroedschapsbank, doopvont, gildebaren
De kerk is nooit helemaal voltooid, maar dat maakt het gebouw nog markanter. Vanaf 1480 is er gebouwd aan deze grote hallenkerk. Eerst kwam het koor, toen het transept en rond 1515 begon men met het driebeukige schip. Maar daarna kwam de bouw stil te liggen door de strijd tussen de Schieringers en Vetkopers. Na de hervatting in 1523 zijn de laatste twee traveeën tot de toren toch nooit gebouwd.
De kerk heeft grote spitsbogige vensters. Niet voor niets staan er hoge steunberen tegen het muurwerk. Tegen het koor is in de zestiende eeuw een sacristie gebouwd die vanwege haar functie in de zeventiende eeuw ‘Latijnse school’ wordt genoemd. De toren met traptoren is net als het kerkgebouw nooit helemaal gereed gekomen. In 1613 kreeg hij daarom zijn huidige bekroning: een tentdak met een lantaarn en een uivormige koepel. De toren huisvest een carillon uit 1980.
Het interieur heeft houten tongewelven, rustend op rood-geel gemetselde zuilen. Tijdens de restauratie van 1939 is er veel veranderd aan het interieur. Gelukkig is er nog altijd veel moois te bewonderen. Zoals de oude grafzerken in de vloer en rouwkassen aan de wanden. Een absoluut hoogtepunt is de barokke preekstoel met levendige bijbelse voorstellingen, gemaakt door Gerbrandus van der Haven. Van zijn hand is mogelijk ook de vroedschapsbank (1716) in het noordelijke transept. In de zijbeuken staat reeks unieke doodsbaren met beeldverhalen van de Workumer gilden.
Extra informatie:
De grote driebeukige laatgotische hallenkerk met transept kwam in de decenia rond 1500 tot stand maar bleef onvoltooid. In deze onafgemaakte staat is zij al indrukwekkend genoeg. In 1480 werd met het koor begonnen en het werk is aan het einde van die eeuw voortgezet met de bouw van het transept. Aan het driebeukige schip is omstreeks 1515 begonnen en is na enig oponthoud door krijgsgewoel is het in 1523 voortgezet door zijbeuken, transept en koor te verhogen en daarop nieuwe kappen aan te brengen. Toen omstreeks 1560 het schip tot drie traveeën van drie beuken was gevorderd, werd het werk gestaakt en werd het schip aan de westzijde voorlopig dichtgezet. Daar kwam een laag bakstenen gebouw en de rest van de hoogte werd met een houten schot gedicht. Dat is bij de restauratie in 1951 pas vervangen door muurwerk. De laatste twee traveeën die de kerk met de toren hadden moeten verbinden zijn nooit gebouwd. De kerk heeft grote, licht spitsbogige vensters. Vooral die van de sluitgevels van de transeptarmen en die van de beuken zijn buitengewoon ruim. Het muurwerk wordt dan ook geschoord door hoge, driemaal versneden steunberen. Tegen de zuidoostelijke oksel van koor en transept is in het eerste kwart van de 16de eeuw een sacristie van twee verdiepingen gebouwd die in de 17de eeuw als Latijnse school in gebruik was en nog altijd zo wordt genoemd.
Aan de toren werd eind 15de eeuw begonnen, hij werd na 1524 verhoogd maar ook hiervan werd de bouw in de loop van de 16de eeuw gestaakt. Hij kreeg in 1613 de nog steeds bestaande bekroning. Het kloeke bouwwerk heeft twee geledingen. De eerste kreeg grote, met profielen en traceringen versierde nissen. De tweede geleding is nog plastischer door uitgemetselde steunberen tussen zeer diepe spitsboognissen waarvoor beneden een balustrade is gemetseld en waarin boven de galmgaten zitten. De bekroning bestaat uit een tentdak met een lantaarn – met een carillon uit 1980 – en een uivormige koepel. De toren wordt op de zuidoosthoek begeleid door een traptoren.
Het interieur van de kerk wordt gedekt door houten tongewelven met trekbalken die rusten op korbeelstellen en muurstijlen en op ronde van rode en gele baksteen gemetselde zuilen. In de vloer ligt een aantal oude grafzerken en aan de wanden hangen enkele rouwkassen. Tijdens de restauratie van 1939 tot 1951 is niet alleen de sacristie sterk gewijzigd, maar vooral de inrichting volledig veranderd, waarbij onder meer familiebanken uit de kerk verdwenen, delen van het koorhek en het doophek eveneens en de opstelling veranderde. Het van balusters, rozetten en portretmedaillons voorziene renaissance-koorhek is in 1569 door Claes Thiebbes gesneden. De excellente preekstoel is in 1718 in volle barokke vormen gesneden door Gerbrandus van der Haven. Op de hoeken van de kuip dragen kariatiden kransen en slingers en in de kuippanelen zijn levendige bijbelse voorstellingen gesneden: de opwekking van Lazarus, Petrus uit gevangenschap verlost en de genezingen van de blindgeborene, van de geraakte en van de zieken. De fraaie koperen lezenaar bevat het wapen van de schenker. De vroedschapsbank in het noordelijke transept (1716) is mogelijk ook het werk van Gerbrand van der Haven. De rechte overhuiving rust op elegante kandelabervormige zuilen. De koorruimte is ingericht voor het avondmaal en kleine vieringen. Het meubilair is versierd met mensjes en engelen gesneden door de uit Workum afkomstige beeldhouwer Tjipke Visser. Die vervaardigde ook de hardstenen doopvont met bijbelse voorstellingen. De gebrandschilderde voorstellingen van Maria en Martha in de koorvensters zijn het werk van Jentje Popma. Het orgel is oorspronkelijk in 1697 gebouwd door Jan Harmensz. Camp met snijwerk van Jan Freercks. Met behoud van oude onderdelen is het in 1980 vernieuwd door de firma Flentrop.
In de zijbeuken staat een grote reeks beschilderde doodsbaren van de Workumer gilden, waarbij twee kinderbaren. Deze gildebaren, waaronder één uit Hindeloopen, zijn uniek in Nederland. De schippers en grootschippers, de apothekers en chirurgijns, de landbouwers, zilversmeden en timmerlieden bieden een kleurig prentenboek van de activiteiten van de gilden en hun materieel en gereedschap.